Michael Sweerts, de Brabantse Vermeer
Een expert heeft ten opzichte van een kunsthistoricus vaak het voordeel prachtige werken van dichtbij te kunnen bekijken. Meesterwerken van dichtbij kunnen bewonderen is een waar privilege, vooral als ze van grote kunstenaars zijn die we nu herontdekken doordat hun werken de aandacht trekken op veilingen. Een van hen is Michael Sweerts, een Brabantse kunstenaar uit de 17e eeuw.
TEKST: CHRISTOPHE DOSOGNE
Tegenwoordig doet zijn naam niet meteen een belletje rinkelen, maar in zijn tijd werd hij beschouwd als de evenknie van Vermeer. Wie is die Michael of Michiel Sweerts (1618-1664), die nu plots op grote belangstelling kan rekenen op de markt van oude kunst? Hij was actief als schilder en graveur in de barokperiode. De tijdgenoot van grote Vlaamse meesters als Rubens en Van Dyck, maar ook van de sterren van de Nederlandse Gouden Eeuw, Rembrandt en Vermeer, maakte naam met allegorieën, portretten en zijn fameuze ‘tronies’, zeg maar karakterkoppen. Dat genre was typerend voor de Vlaamse maar ook voor de Nederlandse barokschilderkunst. Hij was ook dol op een traditioneel Vlaams allegoriegenre, met name dat van de vijf zintuigen. Daarin toonde hij zich bijzonder geïnspireerd. Eind 2019 ontdekte iedereen meteen het talent en de marktwaarde van deze uitmuntende schilder toen twee zulke werken onder de hamer gingen in Parijs. ‘De tastzin’ toont een man met een soort tsjapka die een kat aait. Op 15 november werd dit werk in Drouot ter veiling aangeboden door veilinghuis Mirabaud-Mercier. Het kwam uit een Franse privécollectie. De nieuwe eigenaar telde er € 520.000 voor neer, een bedrag dat binnen de richtprijzen bleef.
Het tweede werk, getiteld ‘Kind dat een vrucht vasthoudt (Allegorie van de smaakzin)’, werd op 9 december eveneens in Drouot ter veiling aangeboden, door veilinghuis SVV Farrando. Dit werk van kleine afmetingen (24,6 x 18,3 cm), met een zeer voorzichtige richtprijs van € 80.000-120.000, ging van de hand voor € 400.000. Het werk baadt in een typerend licht, dat je ook aantreft in een ander schilderij, ‘Vrouwenhoofd’ (ca. 1654), een meesterwerk dat nu wordt bewaard in het Getty Museum van Malibu en dat tot de categorie van de ‘tronies’ wordt gerekend. Het is met dit soort portretten dat Michael Sweerts laat zien dat hij de evenknie van de grootste portrettisten van die tijd was. Het prachtige licht, de fluwelige huid en de subtiele toespelingen die hij in zijn composities verwerkt, laten er geen twijfel over bestaan: Sweerts kan zich meten met een Vermeer. Dat verklaart wellicht de huidige marktwaarde van zijn werken.
Op 28 januari 2010 ging bij Sotheby’s in New York een ‘Portret van een edelman’ onder de hamer voor $ 700.000 (€ 497.000). Sindsdien was er amper nog werk van hem op de markt te zien. Dat verklaart wellicht ook waarom nog nooit een werk van Sweerts onverkocht bleef. Er zouden trouwens maar veertig tot honderd werken van hem bewaard zijn gebleven. Aan het begin van de 20e eeuw begon hij stilletjes weer in de belangstelling te komen. Zonder te overdrijven, mogen we zeggen dat hij een van de meest fascinerende en raadselachtige kunstenaars van zijn tijd was.
Buitenbeen in de barok
Voor specialisten in de oude schilderkunst is Michael Sweerts een beetje als een UFO aan de barokhemel. Er zijn nogal wat genrestukken en schilderijen met mythologische of religieuze onderwerpen van hem bekend, waaruit je al heel wat kunt afleiden, maar we weten haast niets over zijn kinderjaren en artistieke opleiding. We weten dat hij geboren is in Brussel en daar werd gedoopt in de Sint-Niklaaskerk, als zoon van David Sweerts, een lakenhandelaar, en Martina Balliel. Zijn ouders hadden toen al twee dochters, Marie en Catherine. In 1646 bevond Michael Sweerts zich in Rome. Dat weten we door een volkstelling, die er elk jaar met Pasen werd verricht. Hij werd toen opgegeven als kunstenaar gevestigd in de parochie Santa Maria del Popolo.
Het archief van de Sint-Lucasacademie leert ons dan weer dat hij was belast met het innen van de bijdragen van de Noord-Europese kunstenaars voor het Sint-Lucasfeest. Blijkbaar werd hij al meteen na zijn aankomst in de Eeuwige Stad beschouwd als een volleerd schilder en genoot hij een sterke reputatie bij bemiddelde klanten, die hij ontving in zijn atelier wanneer ze op reis waren in Italië. Zo bestelde Joseph Deutz, een rijke Nederlandse handelaar, bij hem de reeks van de ‘Zeven werken van barmhartigheid’ (ca. 1646-1649). Sweerts schilderde deze op min of meer dunne doeken en paste hiervoor zijn toets aan, door voorzichtiger te schilderen. Met de nodige empathie creëerde hij een opvallend levendig personage dat een van de werken van barmhartigheid uitvoert, zonder ermee te koop te lopen, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Zo’n ongewilde held maakt meteen ook een klassieke, plechtige indruk.
Deze trend komt nog sterker tot uiting in een werk van wat latere datum, ‘De pest in Athene’, bewaard in het Los Angeles County Museum of Art, dat het schilderij kocht bij Sotheby’s, in New York, in januari 1997, voor $ 3,5 miljoen (€ 2,9 miljoen), een veilingrecord voor deze kunstenaar. Dit werk is rechtstreeks geïnspireerd op een schilderij van Nicolas Poussin, ‘La Peste d’Asdod’ (1630-1631), thans bewaard in het Louvre, al is de uitbeelding van de emoties bij Sweerts een stuk universeler. Ook andere leden van de familie Deutz lieten zich portretteren door de schilder. Het ‘Portret van een man met een rode cape’ (ca. 1650), bewaard in de Wallace Collection in Londen, is wellicht dat van Jan Deutz.
Populaire onderwerpen
Uiteindelijk zou Michael Sweerts tien jaar in Rome blijven. Hij maakte er kennis met de toen populaire onderwerpen, zoals de ‘bamboccianti’. Meestal waren dat kleine kabinetstukken of prenten van het alledaagse leven van gewone mensen, in een beperkt palet van oranjerode en okerroze tinten, een typerend gegeven dat experts als Eric Turin tegenwoordig meteen herkennen. Turin identificeerde ook ‘De tastzin’, waarover we het al hadden, als van de hand van Michael Sweerts. Sommige schilderijen, zoals ‘De worstelaars’ (1649), waren vernieuwend voor die tijd. De stijl was tegelijk klassiek en dramatisch. De kunstenaar observeerde beoefenaars van die straatsport, toen bijzonder populair in Rome. Sweerts was ook aangesloten bij de Congregazione Artistica dei Virtuosi al Pantheon en gaf les aan Willem Reuter (1642-1681), een collega uit Brussel, die net als hij bedreven was in het schilderen van ‘bamboccianti’.
Zijn reputatie in Rome groeide en hij trad toe tot de kring van prins Camillo Pamphili, een neef van paus Innocentius X, wiens portret hij lijkt te hebben geschilderd. Die prins vroeg hem ook toneeldecors te ontwerpen en zorgde er voor dat hij de pauselijke titel van Ridder van Christus kreeg. Die eer deelde Sweerts met niemand minder dan de beeldhouwer Gian Lorenzo Bernini (1598-1680) en de al even legendarische architect Francesco Borromini (1599-1667). We kunnen enkel gissen waarom hij op het hoogtepunt van zijn roem terugkeerde naar Brussel. Sommigen denken dat het komt door het overlijden van de paus, in januari 1655. Het staat hoe dan ook vast dat hij dat jaar al in Brussel was. In 1656 leidde hij er een academie waar kartons voor wandtapijten werden gemaakt en keerde hij terug naar de traditionele thema’s van de Vlaamse schilderkunst, met name de expressieve hoofden, bekend als ‘tronies’. Hij creëerde een reeks van 21 gravures, de enige waar we weet van hebben.
Hij zou toen ook een tijdje in Frankrijk hebben verbleven. Zijn werken uit die tijd getuigen van de invloed van de gebroeders Le Nain. Michael Sweerts was een zeer godvruchtig man. In Frankrijk trad hij toe tot de kort daarvoor in Parijs opgerichte Société des Missions Etrangères, een katholieke organisatie die nauw aanleunde bij de ideeën van Vincentius a Paulo. In 1658 schilderde hij voor de Brusselse Sint-Lucasgilde bij wijze van afscheid een zelfportret. Het werk wordt nu bewaard in het Allen Memorial Art Museum, in Oberlin (Ohio). Michael Sweerts verliet zijn geboortestad voorgoed, wellicht richting Amsterdam, waar zijn aanwezigheid in 1661 gedocumenteerd is. Hij hield er toezicht op de bouw van een schip waarmee een groep missionarissen een volgende expeditie zou ondernemen. In januari 1662 stak hij samen met hen van wal. De reis ging naar Palestina, Syrië, Armenië en tot slot Perzië. Aan het einde van de lente zou hij uit de groep zijn gezet, wegens zijn wispelturige en driftige karakter. Hij vervolgde echter zijn reis in gezelschap van Portugese jezuïeten, op weg naar het Indische Goa, waar hij twee jaar later zou overlijden.
Moeilijk te klasseren
Hoewel nu nog steeds relatief onbekend, was Michael Sweerts in zijn tijd een grote naam, zoals blijkt uit de vele kopieën van zijn werken die toen werden gemaakt. Hij zou ook aan het hoofd hebben gestaan van een groot atelier, waar menig succesrijk werk het licht zag. Zulks bemoeilijkt natuurlijk het werk van hedendaagse experts. De werken in omloop zijn moeilijk met zekerheid toe te schrijven aan Sweerts. Zo zouden er vier versies van wisselende kwaliteit bestaan van zijn ‘Kunstenaarsatelier met naaiende vrouwen’ (ca. 1648). Een ervan bevindt zich in Keulen, in de Rau Collection for UNICEF. Het is evenmin bekend of hij op zijn reis naar Goa werken heeft gecreëerd. In ieder geval zijn er geen bewaard gebleven. Idem voor het geheel van zijn bijbelse taferelen, waaronder ‘De bewening’, waarop een gravure is geïnspireerd. Die taferelen zijn enkel bekend van oude inventarissen. De stijl van Michael Sweerts is moeilijk te klasseren, wegens onderhevig aan uiteenlopende invloeden. Zo is er het tenebrisme, ontleend aan Caravaggio, van wie hij soms het clair-obscur overnam in zijn dramatische en van mysterie doordrongen composities.
Ook sommige onderwerpen, zoals de kaartspelers, keek hij af van de Italiaanse meester. Verder was er de invloed van het ontluikende classicisme, zoals belichaamd door de grote Franse schilderkunst ten tijde van Lodewijk XIV, met haar talrijke afbeeldingen van antieke werken, geïnspireerd op gipsen modellen aanwezig in het atelier, in vaak monumentale composities. We weten ook dat Sweerts zich hiervoor inspireerde op sculpturen van zijn Brusselse landgenoot François Duquesnoy (1597-1643), die een tijd eerder actief was in Rome. Zijn ‘tronies’, die getuigen van zijn vermogen om – vaak eenvoudige – mensen bijzonder raak uit te beelden, behoren tot het allerbeste van het genre en plaatsen hem op het niveau van uitblinkers als Johannes Vermeer en Pieter de Hooch. Zo moet zijn ‘Portret van een jonge vrouw’ (ca. 1660), bewaard in de Kremer Collection (Amsterdam), qua gratie en zachtheid zeker niet onderdoen voor het ‘Meisje met de parel’ dat de meester van Delft vijf jaar later schilderde.
Ontdek de andere artikels uit het novembernummer hier of mis geen enkel nummer en abonneer je nu!