Porseleinkoorts

Twee vorstenhuizen spelen de hoofdrol in het verhaal dat Keramiekmuseum Princessehof vertelt over de ontwikkeling van het Europese porselein. Door de historie van Meissen en Sèvres te combineren schetsen conservatoren Denise Campbell en Laura Smeets  een intrigerend beeld van een adellijke concurrentiestrijd die leidde tot uitzonderlijke voorwerpen van ongekende kwaliteit.

TEKST: Belinda Visser

Zonder de verzamelwoede van de Saksische keurvorst August de Sterke, en de niet aflatende artistieke bemoeienis van de Franse koninklijke maîtresse Madame de Pompadour, hadden deze objecten niet bestaan. Dit concluderen conservatoren Denise Campbell (Aziatische keramiek) en Smeets (Europese keramiek tot 1945) van Keramiekmuseum Princessehof. In de competitie om het mooiste, het beste en het meest bijzondere te leveren, stuwden de koninklijke porseleinfabrieken Meissen en Sèvres elkaar naar grote hoogten. Hun onderzoek voor de tentoonstelling Porseleinkoort legde intriges, spionage en dramatiek bloot. “Intens, groot en ingewikkeld”, noemen ze het verhaal. Zo groot, dat ze personages en gebeurtenissen die niet in de tentoonstelling pasten, opnamen in een complementerend boek.

Waar kwam de porseleingekte die Europa in de 17de en 18de eeuw overspoelde vandaan? Voorafgaand aan de ontdekking van het porseleinrecept in Saksen in 1708, pronkten Europese welgestelden al met Aziatisch porselein. Het verzamelen ervan begon bij de hoven in Portugal, het land dat in de 16e eeuw de zeeroute naar China ontdekte. Op beperkte schaal vond het Chinese porselein ook zijn weg naar andere delen van Europa. Nadat in de 17e eeuw de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) zich in de handel mengde, nam de hebzucht naar porselein een vlucht. Amalia van Solms (1602-1675), de vrouw van stadhouder Frederik Hendrik van Oranje, richtte in haar Haagse onderkomen een porseleinkamer in en ontketende een rage in de Europese paleizen: hoe meer porselein er werd getoond hoe beter.