In de zoektocht naar een persoonlijk universum vervagen de grenzen tussen vakmanschap, design en kunst, en zo die tussen autonoom en toegepast werk. Zowel jonge kunstenaars als ontwerpers worden ‘makers’, en omgekeerd streven vaklieden naar conceptuele vernieuwing binnen hun métier.
Wat voor de pandemie al een tijdje sluimerde, is de laatste jaren verder in een stroomversnelling geraakt: op de Biënnale van Venetië zet werk in tactiele materialen als textiel de toon, steeds meer ontwerpers specialiseren zich in één grondstof die ze zelf in hun atelier bewerken en met de hand gemaakte producten kennen een revival. Daardoor groeien de verschillende disciplines naar elkaar toe. Hoewel die beweging nu opnieuw sterk leeft, is ze an sich niet nieuw. “Binnen keramiek zien we dat de generatie studenten van de jaren 1950 begon in te gaan tegen hun proffen”, zegt Ornella La Vaccara van BeCraft. “Mensen als Achiel Pauwels en José Vermeersch wilden de grenzen van het medium verleggen, en een meer emotioneel-conceptuele lading geven aan keramiek. In Wallonië introduceerde Charles Catteau het artistieke concept in de productie van Royal Boch. Terwijl het onderzoek zich in Wallonië langer concentreerde op door oosterse culturen geïnspireerde, bijzondere emailtoepassingen op objecten – met uitzondering van bijvoorbeeld iemand als Pierre Caille – kozen Vlaanderen en Nederland volop voor vernieuwing. Zo trok Vermeersch bijvoorbeeld regelmatig naar het Europees Keramisch Werkcentrum (EKWC).”
Werd een kunstenaar in de jaren 70 nog sterker aan een discipline gelinkt, nu switcht iedereen veel vrijer. In het nieuwe National Museum in Oslo worden zowel kunst, ambacht als design gepresenteerd. “De zaal met werk van onder anderen Torbjørn Kvasbø, die we ook op Ceramic presenteren, toont het begin van het sculpturale gebruik van keramiek in combinatie met de multidisciplinaire manier waarop jonge kunstenaars nu met het materiaal omgaan”, vertelt Irija Øwre, directeur van de Noorse galerie Format.