Beeldend kunstenaar Erik Mattijssen houdt van kunst waarover je je echt verbazen kunt, kunst die ‘van de pot gerukt’ is. Werk dat je tegelijkertijd graag om je heen wilt hebben. En dat maakt hij zelf. COLLECT bracht een bezoek aan zijn studio op de Wallen in Amsterdam.
Erik Mattijssen (°1957, Veenendaal) is bekend van vrolijke en tegelijkertijd enigszins melancholische stillevens en interieurs in gouacheverf en pastelkrijt. Tekeningen met poppen, levensmiddelen, vazen, meubels, conservenblikken en emmers. Bijna nooit zijn er mensen op te zien: het gaat hem er meer om wat er achterblijft nadat er iets is gebeurd, nadat mensen de kamer hebben verlaten. Zo maakte Mattijssen tekeningen voor het nieuwe Isala-ziekenhuis in Meppel. Om inspiratie op te doen vroeg hij aan patiënten waar zij op dat moment het allerliefst zouden willen zijn. “De antwoorden waren verrassend en vaak heel openhartig”, zegt hij. “De ene wilde weer in zijn vrachtwagen door Europa rijden, de ander was het liefst op stap met het fanfareorkest.”
Voor het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht vroeg de kunstenaar in een brief aan de kinderen die daar noodgedwongen verbleven wat ze het meest misten als ze niet thuis konden zijn. ‘Échte’ pannenkoeken, volgens een van de patiënten, ‘niet van die slappe uit de ziekenhuismagnetron’. Die pannenkoeken maken deel uit van een groot drieluik dat Mattijssen voor de afdeling maakte. Maar hij tekende ook een slaapkamer voor de rechtbank van Amsterdam, en daar wil men nu een aanvulling op. “Daar is dat grote vel papier voor”, zegt de kunstenaar, wijzend naar de grote lege wand in zijn atelier. Hij bereidt zich eveneens alvast voor op een grote overzichtstentoonstelling in Museum More, volgend jaar. “Daarnaast werk ik aan een tentoonstelling voor Museum Belvédère in Heerenveen, met tekeningen van objecten die je kunt vinden in kruidenierswinkels”, vertelt hij. “Dat project is voor het eerst vertoond in mijn galerie in Parijs onder de naam Izrael, l’épicerie du monde, genoemd naar een kruidenierszaak in de Marais. Later verscheen het in aangepaste vorm bij Valkhof Museum in Nijmegen, in een tentoonstelling met ontwerper Ineke Hans in Kunsthal Rotterdam, in verkleinde versie bij Verwey Museum in Haarlem en in zijn geheel weer bij Tot Zover, het museum op begraafplaats De Nieuwe Ooster in Amsterdam. Daarvoor vroeg het museum de bezoekers welke voedselobjecten hen doen denken aan overleden geliefden. Die werden uitgestald op metalen schapjes in het werk.”