Bijna vijftien jaar was Benno Tempel museumdirecteur van wat uiteindelijk Kunstmuseum Den Haag zou gaan heten. Sinds november is hij de baas van het Kröller-Müller Museum in Otterlo. Wat dreef hem deze stap te zetten naar de Veluwe? Op een regenachtige dag wandelen we met hem door de imposante beeldentuin van het museum.
Voordat je als gast het Kröller-Müller Museum binnengaat, word je traditiegetrouw hartelijk begroet door Meneer Jacques van Oswald Wenckebach, de felrode balken van K-piece van Mark di Suvero en het roestvrijstalen Landschaps-zonneproject van Piet Slegers. De kamer van Benno Tempel (°1972) bevindt zich achter de hoofdingang, aan de andere kant van het in de jaren 70 aangebouwde deel, naar een ontwerp van Wim Quist. En ook daar zijn overal beelden te zien. Vanachter zijn bureau kijkt de museumdirecteur uit op het wereldberoemde Rietveld-paviljoen met beelden van Barbara Hepworth, gekleurde olievaten van Christo en glimmende koppen van Jan Fabre.
Met het oog op een wandeling door de tuinen verwisselt Tempel zijn museumschoenen voor buitenschoeisel. Hij klapt een artistiek ogende Mondriaan-paraplu open en wandelt langs beelden van herman de vries, Jean Amado en Charlotte Posenenske richting een groot open grasveld met onder andere De grote Pénélope van Émile-Antoine Bourdelle, de hurkende vrouw van Rodin en, verborgen in de bosjes, liggende figuren van Henry Moore. Iets verderop pronken de aaibare Wolkenherder van Jean Arp en de Drijvende sculptuur ‘Otterlo’ van Marta Pan. Even verder bevindt zich Needle Tower van Kenneth Snelson, een beeld dat bestaat uit aluminium staven en staalkabels. Het ligt languit over het gras met een hekwerk eromheen, alsof dat bij het kunstwerk hoort. “In seizoenen waarin het hard waait is het er wel, maar leggen we het neer”, zegt Tempel. “Het mooie van de tuin vind ik dat die nu alle seizoenen open is, vroeger ging hij in de winter dicht. Dankzij Evert van Straaten (directeur van 1990-2011, red.) en in overleg met landschapsarchitect Adriaan Geuze van West 8 hebben kunstwerken als die van Joep van Lieshout en Iglo van steen van Mario Merz winterhoedjes gekregen, maar blijven ze in de winter buiten staan. De benadering past bij de gedachte dat de natuur veel meer onderdeel is geworden van de kunstbeleving en je alle seizoenen daarbij moet betrekken. Ik kom van de Veluwe, waar we in het weekend altijd naar het bos gingen. Vroeger werden boomstammen daar allemaal opgeruimd, maar nu laten we het bewust liggen en daardoor komen biotopen weer terug. We zijn de schoonheid gaan zien van die ruigheid van de natuur.”